In opdracht van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) en in overleg met werkgroep 351 007 00 07 ´Brandveiligheid en bouwen met hout, heeft RISE met medewerking van Arup en TNO een literatuurstudie uitgevoerd. Deze literatuurstudie is stap 1 van meerdere te nemen stappen om antwoord te kunnen geven op motie nr. 28325-220 d.d. 20 april 2021 van de Tweede Kamer waarin wordt geconstateerd dat het Bouwbesluit / Besluit Bouwwerken Leefomgeving nog niet is toegerust op de toenemende toepassing van nieuw of hernieuwd bouwmateriaal, zoals hout, voor nieuwe hoogbouw. Het doel van deze literatuurstudie is specifieke punten te identificeren die aandacht behoeven in de regelgeving om te zorgen voor brandveilige gebouwen waarin veel hout is toegepast. Het onderzoek geeft op basis van literatuur inzicht in nut, achtergronden, noodzaak en relevantie van gebruik van bestaande regelgeving, beoordelingsmethoden en de uitgangspunten daarin. De vervolgstappen op dit rapport omvatten in de literatuurstudie geïdentificeerde punten die aandacht behoeven, waaronder mogelijke aanpassing van de Nederlandse bouwregelgeving en bestaande normen, zoals NEN 6068, NEN 6069 en de Eurocodes 1995-1-2, 1991-1-2 en de in de Eurocode 1995-1-2 aangeduide bepalingsmethode, NEN-EN 13381-7. Uit deze literatuurstudie blijkt onder andere dat: • de huidige brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit / Besluit Bouwwerken Leefomgeving niet zonder meer adequaat zijn voor alle massieve houtconstructies, omdat de huidige prestatie-eisen geen directe relatie kennen met de eventueel verhoogde permanente vuurbelasting; • wanneer de huidige prestatie-eisen uit het Bouwbesluit en BBL worden toegepast voor gebouwen met de nieuwe houten bouwsystemen dan levert dit voor die gebouwen een mogelijke onderschatting van het bereikte veiligheidsniveau, en wordt er mogelijk aan de functionele eisen van het Bouwbesluit en BBL onvoldoende voldaan; • de huidige prestatie-eisen uit het Bouwbesluit / Besluit Brandveiligheid Leefomgeving en bijbehorende bepalingsmethodes (NEN-normen) zijn niet altijd voldoende toegesneden op het beoordelen van nieuwe typen houten bouwsystemen, zoals ‘engineered wood’-producten waaronder CLT (Cross Laminated Timber) en NLT (Nailed laminated timber) en LVL (Laminated veneer lumber). Dit is gerelateerd aan de grotere hoeveelheid brandstof in constructies met deze materialen, waardoor de vuurlast, de brandrisico’s en gevolgen voor de omgeving mogelijk zijn verhoogd. Nader moet worden onderzocht welk deel van de constructie, rekening houdend met repressieve inzet, een bijdrage levert aan de vuurbelasting, intensiteit en de duur van de brand; • het blussen van een brand en de aanvullende brandrisico’s vergen extra inzet, middelen en aandacht van de brandweer voor wat betreft het blussen en volledig doven van smeulende resten in het gebouw (en dus ook in de bouwconstructie); Op basis van de resultaten van het literatuuronderzoek komt de werkgroep tot de conclusie dat de toename van de vuurlast bij houtbouw de brandveiligheid in potentie negatief beïnvloedt. De werkgroep heeft de indruk dat voor gebouwen met een beperkt brandrisico en een beperkte hoeveelheid brandbare bouwmaterialen en hout, en ook met een laag gevolg-risico, de invloed beperkt is en de huidige eisen en bepalingsmethoden mogelijk gehandhaafd kunnen blijven. Voor de overige situaties zullen aanvullende maatregelen of aangepaste bepalingsmethoden moeten worden ontwikkeld, om aanvullende brandrisico’s te beheersen, en/of zullen de eisen en de bepalingsmethodes moeten worden herzien. Om op dit moment aantoonbaar aan de functionele eisen van het Bouwbesluit / Besluit Bouwwerken Leefomgeving te voldoen is een nadere studie op basis van een integrale aanpak, en gebruikmakend van fire safety engineering, nodig. Zowel de op fire safety engineering gebaseerde aanpak als een mogelijke aanscherping van de prestatie-eisen moeten nader worden uitgewerkt.